Dag 38: zondag 15 September
Ik haal me het moment van wakker worden die volgende morgen nog steeds voor de geest als alles donker en grijs lijkt – het vervult me met een warme gloed van tevredenheid. Het is trouwens altijd heerlijk om wakker te worden in een tent. Door de driehoekige opening keek ik naar de goud
Ik haal me het moment van wakker worden die volgende morgen nog steeds voor de geest als alles donker en grijs lijkt – het vervult me met een warme gloed van tevredenheid. Het is trouwens altijd heerlijk om wakker te worden in een tent. Door de driehoekige opening keek ik naar de goud
groene weerspiegeling van
het riet. Twee meter van mijn voeteneind zie ik het ochtendlicht
schitteren in de doorzichtige damp uit het water. Ik hoor eenden en
meerkoeten langs de rivierkant kwetteren. De geur van nat gras,
koeien en watermunt als verse koffie in de ochtend. Dauwdruppels in
de opening van mijn tent gevangen in een spinrag. Dit zijn kleine
voorproefjes van de Hemel. Waar ben ik in godsnaam?
De weg had me bij een abdij afgezet,
erlangs een kabbelend beekje. Hier had ik mijn tentje voor de nacht
opgezet. Ook had ik extra grondzeiltje gekocht om over mijn tent te
spannen. Zo bleef ik voortaan droog. Ik had zalig geslapen.
Vandaag moest ik huilen, van die kleine
gefrustreerde tranen liepen langs mijn wallen, zuur van woede. Voor
de zoveelste keer fietste ik me totaal zoek. Ditmaal geen excuses
voor slecht weer, regen of dergelijke. Nee, ik was verdwaald in het
labyrint van een Frans dorpje genaamd Echillais, een doolhof zonder
einde. Tot tweemaal toe vroeg ik de weg, eerst bij de bakker welke me
een gedetailleerde uitleg gaf en ten tweede maal bij een tuinier
zonder tanden ongeveer 10 kilometer verderop. Omdat hij besefte welke
stommiteit ik beging nodigde hij me uit voor een bakje koffie. Sterke
koffie met wel vijf suikerklontjes. De gastheer nam er een stuk of
zeven, wat wellicht zijn gebrek aan gebit verklaart. Op een papiertje
kreeg ik de juiste routebeschrijving mee nadat ik uit een kist
verschillende soorten fruit mocht kiezen. Ik ging voor een appel en
peer, broodnodig voor de bittere terugtocht. Met gigantische tegenzin
fietste ik opnieuw naar de abdij. Ook nu had ik 3 uur verspild aan
ronddwalen. Ik vervloekte mezelf om goddomme een fatsoenlijke kaart
aan te schaffen wat alles in een klap op zou lossen, maar bedacht dat
ik ook weer zo thuis was en de koffie ook wel weer lekker was van de
vreemde man.
Ik snapte de routebeschrijving niet
meer, fietste drie keer langs de weg waar dwars door een rijtjeshuis
een weg naar links zou moeten liggen. Niet dus.
Voor de eerste keer op mijn tocht
gooide ik arme Eddie in de berm en schopte tegen z'n rode
fietstassen. Ach, weet hij veel, ik ben de rijder op de bok, met de
teugels losjes in handen. Eddie volgt slechts.
En toen hadden we
ruzie. Ik brak en liet me languit vallen in de berm, het gras nog
nat. Voor een moment zag ik de wolken voorbij vluchten, die gaan
immer door. Ik raaskalde wat tegen Eddie over de kutweg, de verdomde
kutweg, waar is de fucking D111, waar ben je godverdomme!!!???
Er was een mogelijkheid om te
ontsnappen uit de doolhof; de snelweg, dan ben je snel weg, zou je denken. (huhu). Na 300 meter op de weg des doods draaide ik me om, fucking
eng, mijn broek opnieuw halfvol gescheten. Visioenen van een
trieste dood in gedachte. Zo wil je niet gaan.
Dit is geen hemelpoort, ik herhaal GEEN hemelpoort. Gewoon een kutpoort naar een protserig kuthuis in een dood kutdorp.
De brug even nabij Rochfort doemde op
als een hemelpoort. Dit moet dan de weg zijn die ik zocht, vijftien
kilometer van waar ik huilend in het gras lag. De winkels waren
vreemd genoeg op maandag dicht dus jatte ik één kilo tomaten uit een passerende moestuin en vulde dit aan met rijpe bramen naast de weg. Mijn ontstoken achillespees begon te
zeuren. Eddie begon te zeuren om olie, hij piepte liefelijk. Er lagen
dode vogels en herten in de berm langs de weg, zij zeurden niet tenminste. Ik was in St-Hilaire-des-Loges en alles
was kut vandaag.
Ik mocht slapen in een gemeenschapshuis gelegen te midden van een uitgestorven dorp. Een overbezorgde vrouw zorgde voor een sleutel. Ik had een dak boven mijn hoofd, een plek onder het TL-licht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten