maandag 22 juni 2015

Alles kut

Dag 38: zondag 15 September

Ik haal me het moment van wakker worden die volgende morgen nog steeds voor de geest als alles donker en grijs lijkt – het vervult me met een warme gloed van tevredenheid. Het is trouwens altijd heerlijk om wakker te worden in een tent. Door de driehoekige opening keek ik naar de goud
groene weerspiegeling van het riet. Twee meter van mijn voeteneind zie ik het ochtendlicht schitteren in de doorzichtige damp uit het water. Ik hoor eenden en meerkoeten langs de rivierkant kwetteren. De geur van nat gras, koeien en watermunt als verse koffie in de ochtend. Dauwdruppels in de opening van mijn tent gevangen in een spinrag. Dit zijn kleine voorproefjes van de Hemel. Waar ben ik in godsnaam?

De weg had me bij een abdij afgezet, erlangs een kabbelend beekje. Hier had ik mijn tentje voor de nacht opgezet. Ook had ik extra grondzeiltje gekocht om over mijn tent te spannen. Zo bleef ik voortaan droog. Ik had zalig geslapen.

Vandaag moest ik huilen, van die kleine gefrustreerde tranen liepen langs mijn wallen, zuur van woede. Voor de zoveelste keer fietste ik me totaal zoek. Ditmaal geen excuses voor slecht weer, regen of dergelijke. Nee, ik was verdwaald in het labyrint van een Frans dorpje genaamd Echillais, een doolhof zonder einde. Tot tweemaal toe vroeg ik de weg, eerst bij de bakker welke me een gedetailleerde uitleg gaf en ten tweede maal bij een tuinier zonder tanden ongeveer 10 kilometer verderop. Omdat hij besefte welke stommiteit ik beging nodigde hij me uit voor een bakje koffie. Sterke koffie met wel vijf suikerklontjes. De gastheer nam er een stuk of zeven, wat wellicht zijn gebrek aan gebit verklaart. Op een papiertje kreeg ik de juiste routebeschrijving mee nadat ik uit een kist verschillende soorten fruit mocht kiezen. Ik ging voor een appel en peer, broodnodig voor de bittere terugtocht. Met gigantische tegenzin fietste ik opnieuw naar de abdij. Ook nu had ik 3 uur verspild aan ronddwalen. Ik vervloekte mezelf om goddomme een fatsoenlijke kaart aan te schaffen wat alles in een klap op zou lossen, maar bedacht dat ik ook weer zo thuis was en de koffie ook wel weer lekker was van de vreemde man.

Ik snapte de routebeschrijving niet meer, fietste drie keer langs de weg waar dwars door een rijtjeshuis een weg naar links zou moeten liggen. Niet dus.

Voor de eerste keer op mijn tocht gooide ik arme Eddie in de berm en schopte tegen z'n rode fietstassen. Ach, weet hij veel, ik ben de rijder op de bok, met de teugels losjes in handen. Eddie volgt slechts. 
En toen hadden we ruzie. Ik brak en liet me languit vallen in de berm, het gras nog nat. Voor een moment zag ik de wolken voorbij vluchten, die gaan immer door. Ik raaskalde wat tegen Eddie over de kutweg, de verdomde kutweg, waar is de fucking D111, waar ben je godverdomme!!!???

Er was een mogelijkheid om te ontsnappen uit de doolhof; de snelweg, dan ben je snel weg, zou je denken. (huhu). Na 300 meter op de weg des doods draaide ik me om, fucking eng, mijn broek opnieuw halfvol gescheten. Visioenen van een trieste dood in gedachte. Zo wil je niet gaan.

Dit is geen hemelpoort, ik herhaal GEEN hemelpoort. Gewoon een kutpoort naar een protserig kuthuis in een dood kutdorp. 

De brug even nabij Rochfort doemde op als een hemelpoort. Dit moet dan de weg zijn die ik zocht, vijftien kilometer van waar ik huilend in het gras lag. De winkels waren vreemd genoeg op maandag dicht dus jatte ik één kilo tomaten uit een passerende moestuin en vulde dit aan met rijpe bramen naast de weg. Mijn ontstoken achillespees begon te zeuren. Eddie begon te zeuren om olie, hij piepte liefelijk. Er lagen dode vogels en herten in de berm langs de weg, zij zeurden niet tenminste. Ik was in St-Hilaire-des-Loges en alles was kut vandaag.  

Ik mocht slapen in een gemeenschapshuis gelegen te midden van een uitgestorven dorp. Een overbezorgde vrouw zorgde voor een sleutel. Ik had een dak boven mijn hoofd, een plek onder het TL-licht. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten