Dag 11: Maandag 19 Augustus
Ik vergiste me per ongeluk in de tijd. Ik meende dat de klok half acht tikte, maar het was pas half 7. Ik rekende 13,70 euro af bij de campingreceptie, dronk een bak koffie en klom op de fiets. Ik fietste richting Boën. In Boën was geen enkel winkeltje open op deze maandag. Ik had nog geen ontbijt genuttigd en de eerste beproeving meldde zich aan de frontlinie. Hier begon het dus echt. Het mannenterrein weetjewel. Dit was meedogenloos terrein, met een hongerklop op de loer. Ik zag de berg vandaag als een reuzachtige croissant, ik verrekte van de honger. Met triomf op de top, als kers op de taart, chocolade op de croissant. Mijn triomf bestond uit een bakker met mega baquette. Ergens in dit onherbergzame gebied moest en zou een bakkertje zijn met een mega baquette in hun assortiment. Ik kon hem bijna ruiken, na elke haarspeldbocht leek de geur van versgebakken brood dichterbij te komen. Tot mijn grote teleurstelling bleek er op de top, mijn triomf, de kers op de spreekwoordelijke taart, te bestaan uit fucking regen. De regendruppel op de drol. Gelukkig passeerde ik een witte lijn, gegraveerd in het asfalt. Als troosteloze finish in niemandsland. Het was mistig, koud en winderig. Ik stond met knikkende knieen op de top van Col de Bael, 1394 m boven zeeniveau.
Ik vierde mijn overwinning niet, maar daalde af naar beneden, naar weetikveelwaarikzietochnietsdoordemist. In het dal fietste ik linea recta richting de Super U, ook wel de Jumbo van Frankrijk. Daar vierde ik mijn overwinning. Ik had bedacht dat ik een prijs had gewonnen namelijk vijf minuten 'gratis' winkelen bij de Super U. Zo'n gevoel had ik. Met mijn winkelmandje vloog ik door de winkel. Bij het rek met koekjes gristte ik in een split second de aller goedkoopste koekjes uit het schap. De fruitafdeling mocht appelmoes gaan inblikken, want in al dat geweld liet ik een kratje met appels vallen. Als stuiterballen verspreidde de inmiddels geblutste appels zich door de Super U. Een Engelsman met geitenwollen sokken in sandalen hielp me met het opruimen van de appelzooi.
Eenmaal buiten de Super U wachtte een nieuwe uitdaging, namelijk alle boodschappen op de fiets krijgen. Een heel gedoe met al dat eten. Het leek me wel weer een goed idee om opnieuw een oranje D-weg te volgen, niet omdat die me de vorige keer zo goed bevallen was, maar wel omdat het de kortste weg betrof. Mijn beredenering was, dat zulke wegen, met al dat vrachtverkeer, niet zo steil zou stijgen, een vrachtwagen vriendelijke route. In dit geval voor mij ook, met al dat eten op de fiets.
Het bleek inderdaad niet zo steil te wezen als Col du Bael. En toch was het geen goede keuze. Toch weer al dat vrachtverkeer naast je suizend en zuigend. Ik schreeuwde het uit van woede. Was ik er weer ingetrapt.
Boven op de top was een meertje, waar mensen zwommen, wat ik nogal koud vond. Ik trok mijn windbestendige regenjas aan en deed een middagdutje. De zon, als die eenmaal door de bewolking brak, ongenaakbaar stekend van de hitte. Ik dacht aan Jean Jacques Rosseau.
"...Verzonken in mijn eigen bestaan
overpeinzingen,
hetzij liggend in mijn boot,
die ik met de stroom liet meedrijven,
hetzij zittend aan het woelige meer
of ergens anders aan een mooi rivier
of aan een beekje
dat over de kiezelstenen kabbelde.
Waarvan geniet men in een dergelijke situatie?
van niets anders dan onszelf
en ons eigen bestaan..."
Vanaf La Chaise-Dieu mocht ik maarliefst twintig kilometer langzaam hellend omlaag glijden. Een ontzettend mooie route, langs steile rotsen aan de rechterhand en sappige graslanden aan de linkerhand, een beek meanderend als aorta in dit geheel. Liefelijk dorpjes en verlaten huisjes passeerden de revue. Ik wilde nog stoppen bij en pottenbakker maar was bang om Frans te moeten spreken. Een stukje verder zat er een ouder echtpaar op het terras. Ze riepen mij na.
Het was de Engelsman van de Super U (met geitenwollensokken in sandalen) en z'n vrouw. Ze waren eveneens op fietsvakantie en kwamen van Auxerre. Ze raadden me aan naar Montpellier te gaan. De man had een route uitgestippeld over goed begaanbare, vrijwel autoloze wegen. Ik mocht de route overschrijven. Na een korte woordenwisseling vervolgde ik mijn tocht naar beneden, langs de meanderende beek. In het sappige grasland zetten ik mijn tent neer. Ik zat tussen de koeien en insecten die beiden braaf waren vanavond. Het zonnetje met een tevreden glimlach leunde op de top van de berg. Zodra ze haar kopje liet zakken, maakte ik vuur. Daar had ik zin in, warm vuur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten